Ik en mijn kip
Ik heb een kip. Waarom niet? De een heeft een kat, de ander een hond. Ik heb een kip.
Ik ben blij met mijn kip. Elke dag kom ik thuis na mijn werk. Mijn kip wacht op mij, zittend op de stoel.
Ik woon in een appartement op het dek van een hoge flat : de zestiende verdieping. Dat is hoog voor een mens, maar niet voor een kip. Mijn kip houdt van vliegen. Een kip die vliegt? Dat is niet waar, zeg je. Maar mijn kip vliegt, ja! Echt waar. Omdat hij magisch is. Ik heb een tover kip. Hij vliegt zo hoog dat niemand kan hem zien.
Ik ben blij om thuis te komen, na mijn werk, omdat ik niet erg van mijn baan houd. Ik doe moeilijk werk en ik verdien niet genoeg geld. Ik heb geen vrienden, alleen mijn kip. Dat is heel verdrietig en jammer. Daarom ben ik blij thuis te komen en mijn kip te vinden.
Elke keer als het volle maan is, ga ik naar de keuken met mijn kip. Daar koken wij samen soepen, bouillon, alles magisch. Mijn kip zit op de stoel en leest het recept. Ik zet alle ingrediënten in een grote ijzeren pot. Samen proberen wij een toverdrankje te maken. Maar dat is heel moeilijk, echt heel moeilijk.
Sinds acht maanden proberen wij te slagen. Maar er is altijd iets fout. Maar vannacht is dat de goede nacht : de maan is erg groot, de wind blaast. Mijn soep is klaar : een blauwe, tover soep voor mijn kip.
Ik zit op mijn stoel en kijk naar mijn kip die soep drinkt. Ik ben blij, ik glimlach. Weldra zijn wij klaar.
… momentje alstublieft….
Oké! wij zijn klaar! Kijk! Kijk naar mijn kip! Je kan hem niet herkennen. Natuurlijk! Er is geen overeenkomst meer tussen een kip en deze grote mooie draak. Wij zijn geslaagd! Mijn kip is een fantastische draak geworden!
Maar sorry, wij hebben geen tijd. Wij moeten weg. De hemel is licht, de maan glimlacht, het is tijd voor ons op reis te gaan.
Dag! Groet alle uitbuiters. Wij behoren niet toe aan deze wereld!